Vrolijk, zonnig en adembenemend mooi
Het is zaterdag 21 januari en na een beetje een omslachtige vlucht (lees: een overstap van Charles de Gaulle airport naar Paris Orly airport, gelukt met dank aan de heldere instructies van Heleen) landen we op Fort-de-France, hoofdstad van het Franse eiland Martinique. Het is lekker warm en ik begin steeds meer te geloven dat we straks écht aan boord stappen van de Arcadia om samen met Marti een deel van zijn wereldreis af te leggen. Ik geloof het pas echt als Marti ons begroet op het terras van de plaatselijke pizzeria (waar we een pizza moesten kopen om wisselgeld te regelen voor de taxichauffeur…!). We gooien onze rugzakken in de bijboot en zoeken snel Rob van der Weert op, die ook nog een nachtje op de Arcadia blijft en de volgende dag weer naar het koude Nederland afreist. We proosten op een mooie twee weken!
We wennen al snel aan het ritme dat Marti zich in het afgelopen half jaar eigen heeft gemaakt. Vroeg wakker worden, ontbijten, veel doen voordat het te warm wordt en lekker vroeg weer naar bed. Na het ontbijt gaan we provianderen (Rob past op de boot en belooft bij onze terugkomst aangekleed en wel in de kuip te zitten). Je merkt aan alles dat Frankrijk goed voor haar overzeese ‘départements’ zorgt. In de supermarkten is (bijna) alles te vinden wat je ook in de gemiddelde Franse supermarkt vindt en al snel ligt ons karretje vol met pasta, pastasaus, verse groenten en fruit, water, basmatirijst, kokosmelk, kaas, yoghurt, etc. Fort-de-France is verder niet heel interessant dus na een klein sightseeing rondje gaan we terug naar de boot. Een ietwat weemoedige Rob wacht ons op. Ik begrijp het helemaal, wie wil er nu water en zon verruilen voor sneeuw en ijs?
Na Rob te hebben uitgezwaaid hijsen we het anker en zeilen naar Saint-Pierre, dat aan de noord-west kust van Martinique ligt. De wind is niet zo heel gunstig en met een flink stuk motoren bereiken we einde middag de ankerplaats. Ik ben wat weeïg/misselijk en ben met gesloten ogen in de kooi gaan liggen (tip van een ervaringsdeskundige). Gelukkig is misselijkheid ook goed te verhelpen met een ankerbiertje in een rustige baai na aankomst. Saint-Pierre blijkt een heel lieflijk dorpje te zijn, dat in 1902 bijna al haar 30.000 inwoners heeft verloren door een vulkaanuitbarsting van Mont Pelée. Her en der in het dorp vind je ruïnes die getuigen van deze gebeurtenis: een kerk, een theater en de gevangeniscel, waar een van de drie overlevenden tijdens de uitbarsting in opgesloten zat. Na het inklaren drinken we een Caribische rum punch (slik!) en genieten van een van de prachtigste zonsondergangen die ik ooit heb gezien.
We zien de Arcadia beneden liggen in de baai. Wauw, wat een gevoel van vrijheid geeft dit en wat ontzettend gaaf dat Marti zijn droom op deze manier waarmaakt. Niet alleen dromen maar ook doen, dát ga ik onthouden voor als ik weer op kantoor zit.
De volgende dag vertrekken we na het ontbijt richting het Engelstalige eiland Dominica. Anders dan Frankrijk heeft Groot-Brittannië haar vroegere koloniën ‘los gelaten’ en is Dominica een soeverein land binnen de Commonwealth of Nations geworden met zo’n 72.000 inwoners. We halen keurig de juiste vlag uit Marti’s kleurige Caribische vlaggenparade en ik leer de fijne kneepjes van het gastenvlaggenhijsen (ja dat is één woord). Met een flinke oostenwind komen we rond half 4 aan in hoofdstad Roseau. We peddelen met de bijboot (de buitenboordmotor is stuk, maar die hopen we hier te kunnen laten repareren) naar een gammele steiger en gaan aan wal om in te klaren. Een vriendelijke immigration officer helpt ons bij de procedure en nadat Marti nog even een soort van overhoord wordt in een kamertje met spiegelend glas zijn we officieel welkom op Dominica.
Dominica is weer een heel ander Caribisch eiland dan Martinique en dat valt meteen op. De huizen zijn kleurrijker en de mensen trouwens ook (‘ya man!’). Daarentegen ‘mist’ dan weer de Franse ordentelijkheid en voorzieningen. Dat Dominica een prachtig vulkanisch en met weelderig groen bedekt eiland is lezen we herhaaldelijk in de reisgidsen. We boeken dus snel een tour voor de volgende ochtend zodat we het binnenland kunnen gaan verkennen. Wouter schroomt hierbij niet om stevig de onderhandeling in te gaan. Van $120 p.p. zakt de prijs naar $40 p.p. Marti en ik slaan het met bewondering gaande. Het zegt toch wel iets over de betekenis van prijzen en de waarde van producten en diensten in een land als dit!
De volgende dag is een productieve dag. We leveren een lege gasfles in voor een re-fill bij tankstation Sukie, laten de buitenboordmotor voor reparatie achter bij een onderhoudsshop (hee, ook een Sukie), en kopen nog even wat vers brood bij bakkerij…Sukie. Om half 9 stipt start de tour onder begeleiding van een enthousiaste Emmane. We wandelen door de botanische tuinen van Roseau, zien de zwavelbronnen die het vulkanische eiland rijk is, en trekken diep het binnenland in voor de Trafalgar waterfalls, een tweelingwaterval die zich tussen het prachtige groen naar beneden stort. Oooo wat is dit een prachtig eiland! Tientallen soorten varens, bomen en gewassen, en Marti als ware bioloog weet van alles wel iets te vertellen. Zo hebben we onze eigen Freek Vonk bij ons, maar dan gelukkig iets minder druk. We eindigen de dag bij de Titou Gorge waterval, waar je in het ijskoude bergwater een grot in kan zwemmen voordat het water zich naar buiten perst (en één van de tweelingwatervallen van hierboven wordt). Wat een mooie afsluiter van de tour had moeten worden, eindigt in een klein drama. In zijn enthousiasme duikt Marti met bril en al onder water in de grot. Door de sterkte stroming daar floept de bril af en ligt ik weet niet waar onder water. Een ijverige zoektocht in het koude sterk stromende water begint. Er worden zelfs locals bijgehaald (en betaald) om de bril te vinden. Ja, er wordt uiteindelijk een bril gevonden, maar niet die van Marti. Helaas. Nadat we ons ervan verzekerd hebben dat men er nog naar zal zoeken (Marti looft een beloning uit van $100) stappen we onderkoeld in de auto terug naar Roseau. Het goede nieuws van de dag is dat de Sukies de buitenboordmotor hebben gerepareerd, ook de gasfles staat al gevuld en al voor ons klaar. Na een heerlijke lunch gaan we terug richting de braaf wachtende Arcadia en hijsen de zeilen. De afgelopen nacht hadden we veel last van een stevige deining in de baai en we willen niet nog zo’n rusteloze nacht. Na een kort tochtje, voornamelijk op de motor, komen we in het donker aan in een volkomen verlaten baai dichtbij het dorpje Portsmouth, eveneens op Dominica. We worden getrakteerd op een paar majestueuze bergsilhouetten voor ons en een prachtige sterrenhemel boven ons. Die nacht slapen we rustig en diep.
De volgende dag varen we dichter naar het dorp toe. We hebben een tour geboekt over de Indian River, een rivier van 7 km lang vol met mangrovebos en waar je alleen met een stil roeibootje op mag. Wij gaan onder begeleiding van gids Albert, een enigszins nors type maar die wel veel over de natuur te vertellen heeft. Het bos is werkelijk prachtig. Binnen een minuut zijn we van de drukke bedrijvigheid van het dorpje en de baai beland in een serene wereld vol groen. We zien krabbetjes, kolibries, reigers en tientallen prachtig gewortelde mangrovebomen. Het lijkt wel of wortels dansen! Ook zien we een decor stuk, een hut, dat gebruikt is voor de tweede film van de bekende filmreeks Pirates of the Caribbean. Als we bijna aan het einde van de rivier komen (vroeger kon je verder varen, maar na een paar hevige orkanen is een groot gedeelte van de rivier onbegaanbaar) passeert een bootje met Engelse toeristen ons. ‘Take the dynamite! The dynamiteeee!’ roept een van de dames. Geen idee waar ze het over heeft. De prachtige route eindigt bij een echte Bush Bar, waar we tussen de dichte begroeiing een drankje kunnen drinken. En warempel, bovenaan de kaart staat de Dynamite Punch, zoals getipt door de Engelse dame zojuist. We laten ons niet kennen en bestellen drie stuks. In de Cariben drink je immers punch. Maar mijn God wat is dat spul sterk! Na een paar slokken beginnen we glazig te kijken, en bij de vierde slok krijgen we de slappe lach. We menen de organisatie door te hebben, ze voeren ons gewoon dronken voor een grotere fooi. Dan kennen zij ons, Nederlanders, nog niet. We besluiten niet te laten merken dat we aangeschoten zijn en zacht giechelend stappen we weer bij Albert in de roeiboot. Als Albert ons weer netjes heeft afgezet op de Arcadia besluiten we de Dynamite Punch af te blussen met een biertje.
De volgende dag duiken we nog even het dorpje in, onder andere om Marti z’n was te kunnen laten doen. Na de was koersen we verder noordwaarts naar het piepkleine eilandengroepje Les Saintes, behorende bij het Franse eiland Guadeloupe. Het enige bewoonde dorpje ligt op het eilandje Terre-de-Haut: Bourg des Saintes (1.000 inwoners). In dit dorp wonen uitsluitend van oorsprong Franse Bretonse vissers en lijkt daardoor meer op een Frans dorpje aan de Côte d’Azur dan op een eiland midden in de Cariben, erg grappig! Het wordt donker en we kuieren door de straatjes vol met Franse locals op de stoep, kletsend en ‘bonsoir’ naar ons roepend. We eten pizza en laten ons verleiden tot een echte plaatselijke lekkernij: de Ti Punch (zie voor het effect de beschrijving van de Dynamite Punch hierboven).
Les Saintes is een heerlijk relaxed eiland. De volgende dag snorkelen we wat en beklimmen een van de bergen (anderen zouden het misschien heuvels noemen) waarna we genieten van een fantastisch uitzicht! We kijken neer op de Atlantische oceaan vanaf een oude kustbatterij. Moet je je voorstellen: ben je nét goed en wel de oceaan over gestoken, word je vanaf een rots beschoten met kanonnen! Gelukkig is dat bij ons niet het geval en zien we de Arcadia rustig dobberen in de helderblauwe baai beneden.
Hoe heerlijk Les Saintes ook is, het ruime sop trekt weer en we hijsen het anker voor de tocht richting Guadeloupe. Het idee is om naar de baai bij Pigeon Island te gaan, een van de mooiste duikplekken in de Cariben. De overtocht is ruig (voor mij althans) en de Arcadia heeft het helemaal naar de zin. Ze wordt alle kanten op geslingerd, het bijbootje in haar kielzog. Ik vind het fantastisch spannend! Onderweg krijgen we een flinke bui over ons heen. Marti en Wouter laten zich niet kennen en staan als echte stoere zeemannen aan dek (ik kijk vanuit de kajuit toe). Plots is menens: ‘we zijn de bijboot kwijt!’ We keren om en laten snel het zeil zakken om beter te kunnen manoeuvreren. Al snel zien we hem in omgekeerde positie ronddobberen en gaan er snel op af. Na drie pogingen lukt het Wouter om de bijboot met de pikhaak naar binnen te trekken. We zetten een noodoplossing in elkaar waardoor de bijboot aan twee ringen wordt vastgelijnd en vervolgen onze koers maar weer. Onderweg vullen we de watertank bij in een haven (met zo’n ongelooflijk pisstraaltje dat Wouter en ik ondertussen gaan provianderen). Aan het einde van de middag worden we voor onze avonturen beloond met een prachtige baai en een gezellige strandje met duikshops en beach bars. De heren regelen meteen een duik voor de volgende dag. Ik ben niet zo’n held in het water en besluit die tijd te gaan gebruiken om dit reisverslag te typen. Zodoende. De eerste week Cariben zit er op, ik vind het zeilersleven hier heerlijk, ongedwongen, vrolijk, relaxed, zonnig, vriendelijk en vooral adembenemend. Met Marti als fijne gastheer en kapitein. Vanaf mijn stoeltje onder de palmbomen zie ik de boot met duikers waarop Marti en Wouter zitten alweer naderen. Ik ben benieuwd wat ze allemaal gezien hebben onder water.
Wordt vervolgd.
Oeff, hier word ik toch behoorlijk jaloers van. Wat leuk om zo uitgebreid te lezen Nienke. Ik wens jullie nog een heerlijk week! Marti, ik mis het! 😉