De grote overgang
Het is dinsdag 18 oktober, 09.36 uur lokale tijd (dat betekent 2 uur vroeger dan in Nederland) en we varen – helaas op de motor – op de Gambia-rivier; we zijn op weg naar een plek waar het water echt zoet is en we krokodillen en nijlpaarden zouden moeten kunnen spotten. De rivier is hier nog heel breed en er is derhalve weinig te zien. Mooi moment om even wat te schrijven.
Het is warm hier in Gambia, heel warm: 34 graden, een brandende zon en een behoorlijke luchtvochtigheid. Wat wil je, het regenseizoen is net voorbij. ’s Avonds koelt het af naar 27 graden en het water heeft een temperatuur van 29 graden.
Een behoorlijke overgang dus en niet alleen op dit gebied.
Laat ik onze trouwe volgers even bijpraten. De afgelopen 7 weken stonden in het teken van het opstarten van een nieuw schooljaar…. na 7 weken voelt het nog steeds, behalve als de deur van mijn lokaal dicht is, alsof we aan het opstarten zijn. Zo stuurloos zijn we, in al die jaren van wisselende “leidingen”, nog nooit geweest; ons bijbootje stuurt beter en dát wil wat zeggen. Daarbij, maar daarmee vertel ik niets nieuws, wordt het in Nederland na een prachtige nazomer, nu toch echt kouder; hier wordt het alleen maar warmer.
Vorig weekend heb ik nog een vreselijk gezellige waddentocht gevaren met de CZT, onze najaarstocht. Ik voer, samen met Bart Bakker, mee op de Libertijn van schipper en vriendin Joke Oosterbroek. En nu varen we dus op de Gambia-rivier, ook een soort Wad met ondieptes en een enorm verval. Het was eergisteren volle maan en dus, hier precies met volle maan, springtij. Het verval was wel 1.5 meter bij Lamin Lodge waar de Arcadia, Marti schreef dat al, voor anker lag. Dat betekende dat bij hoog water alles onder stond: de brug, de benedenverdieping van Lamin Lodge en het pad… schoenen uit dus.
Donderdagavond meld ik mij om 21.30 uur bij Ruth, de vrouw van Gerard, in Bussum om daar – na wat wijntjes en wat kletsen – te pitten. De volgende ochtend ging om 06.30 uur de wekker en een krap half uur later, liepen wij in de richting van de bushalte. Brrrrr daar loop je dan in het donker in de kou in je dunne afritsbroek en met een handbagagekoffertje met daarin een bruidsjurk – nee, niet voor mijzelf, maar voor een pleegdochter van Simone*- en een tas waarin ik een horloge voor Lamin** en een telefoon voor Janeri*** heb. Even doorbijten…. De wetenschap dat je elf en half uur later in de warmte zult zijn maakt veel goed. We laven onze caffeïne-behoefte tweemaal bij Starbucks en zijn tegen 10.20 uur bij Gate 56. Daar moeten we – boarding zou om 10.10 uur zijn – nog een tijd wachten voor we kunnen boarden en het vliegtuig vertrekt 35 minuten later dan gepland, om 11.45 uur.
Evengoed landen we op het geplande tijdstip, 16.10 uur lokale tijd, op het vliegveld van Banjul onder applaus van de meeste medepassagiers (dit herinnert mij eraan – en ik vind dat ik na al mijn eerdere gezeur daarover eerlijk moet zijn – dat er na mijn retourvlucht vanaf Tenerife bij aankomst op Schiphol NIET werd geklapt!) Marti, Gerard en Lamin zijn daar om ons op te halen: een WARM onthaal in een WARM Gambia.
We brengen Gerard en Ruth naar hun hotel en gaan daarna met Lamin eten bij “Kunta Kinte” in Kotu.
In deze warmte zou je met gemak een echte bierdrinker kunnen worden: Ik sterf van de dorst en giet 3 ijskoude biertjes naar binnen. Dat ik ooit nog zoveel bier achter elkaar zou drinken……. Na het eten volgt er een bijzondere rit naar Lamin Lodge: het is spitsuur en dat zullen we weten ook. Dat hier niet meer ongelukken gebeuren is een wonder. Geen idee trouwens of de mensen hier ooit iets als een rij-examen hebben moeten afleggen, maar dat doet er niet toe. Lamin manoeuvreert behendig tussen alle drukte door en zet ons af bij Lamin Lodge. Daar is het uitgestorven én hoog tij. We waden op blote voeten naar het bijbootje en varen naar de Arcadia.
Zo surrealistisch als het was om op 27 augustus in 4.5 uur terug te zijn van een plek waar je 6 weken over hebt gedaan om er te komen, zo surrealistisch is het nu om in ruim 6 uur vanuit een koud en druk Nederland aan te komen op een plek waar absolute warmte, rust en stilte heersen.
Zaterdagmorgen maak ik kennis met al die aardige mensen die in en om de Lodge werken; ze ontvangen me welhaast met blijdschap en zijn bijzonder hartelijk.
Die morgen maken we een wandeling en illustreert Marti wat hij tijdens zijn twee tochten met Modu aan vogelkennis heeft opgedaan. ’s Avonds gaan we met Aliou naar de compound om daar in de bar te eten. Ja, dat was de bedoeling, maar dat kon daar nog even niet. Het volgende kroegje kon ons ook niets bieden; bij de daaropvolgende was het raak. Dat wil zeggen: ook daar was het eten op, maar er kon wel iets voor ons geïmproviseerd worden. Onder het genot van die geïmproviseerde maaltijd verteld Aliou ons het een en ander over zijn leven, o.a. dat hij wel eens marihuana rookt. Nee, dat mag niet in Gambia, maar je kunt er wel illegaal aankomen. Aan de overkant van de rivier is nl. een plaats waar dat spul gewoon geteeld wordt; de politie arresteert de “marihuana-telers” niet, want er is een VOODOO ingesteld waardoor politiebeambten hun baan kwijtraken als ze daar mensen arresteren.
Op de terugweg moesten we weer langs die eerste bar om een krat bier/fris op te halen. Er was daar net een varken geslacht en dat werd nu in stukken verdeeld en gewogen om te worden doorverkocht aan de slager. Wat een gedoe!
En daar loop je dan achter twee krat-sjouwende mannen, een Nederlander en een Gambiaan, door donker Afrika….. over surrealistisch en overgangen gesproken.
Zondagmorgen 07.00 uur gaan we met Modu op stap voor de vogelexpeditie die Marti ook graag met mij erbij wilde maken, helaas zónder spiegelreflexcamera want dat werd te zwaar voor in het vliegtuig. 46 Verschillende vogels zien we: toekans, pelikanen, papegaaien, ijsvogels, wevervogels, gieren, bijeneters, een lepelaar, “bisschoppen” en noem maar op. Het is ongelooflijk wat die jongen allemaal weet en van grote afstand herkent. Bovendien is het heel leuk om oog te krijgen voor dit soort dingen: je kijkt op een heel andere, veel bewustere manier naar de natuur.
Die middag, horen we aan boord een vreemd geluid: vaart er iemand tegen ons op; worden we geënterd? Het blijkt Idi te zijn die een mooring wilde plaatsen. Bij het overboord zetten van het blok beton dat het geheel op z’n plek moet houden, bleek dat zo zwaar dat bij die handeling de boot kapseisde, water maakte en zonk…. tja dan doe je niet veel meer. Marti haalt de buitenboordmoter van het gezonken bootje aan boord en sleept samen met buurman, Jean Pottier, in twee bijbootjes het gezonken geheel naar de kant. Die middag lopen we het stof weer in onze schoenen in het natuurreservaat. De eigenaar is onze gids en ook hij vertelt ons van alles over zijn persoonlijk leven o.a. over polygamie. Op de terugweg door de compound komen we langs een huis waar de zondag wordt gevierd met veel Afrikaanse muziek en dans. We blikken even naar binnen en worden onmiddellijk uitgenodigd verder te komen en te gaan zitten. We blijven liever staan. Deels om niet al te voyeuristisch over te komen, maar wat mij betreft ook uit angst straks te moeten dansen. Als het niet zo vreselijk warm was, zou ik dat zonder meer doen. Nu heb ik het zo warm (behalve in de sauna heb ik nog nooit zó gezweet) dat ik er niet aan moet denken….ik wil maar één ding: “verkoelend” zwemmen in 29 graden.
Maandagmorgen gaan we met het lokale busje – systeem Turkse Dolmuz – naar West Field om inkopen te doen bij de supermarkt. Groente kennen ze nauwelijks in dit land en wat er aan groente is, is voor eigen gebruik. Met zo’n zelfde busje gaan we weer naar Lamin Village terug en we kunnen op de lokale markt nog wat tomaatjes, een aubergine en iets van bladgroente – geen idee wat het is en hoe het smaakt… dat gaan we vanavond merken – scoren. De bladgroente wordt voor ons “gewassen”, in minuscule stukjes gesneden en verpakt in een soort karton waarvan eerst het stof wordt afgewreven.
Met een lokale taxi laten we ons terugbrengen naar de Lodge.
Als ze weten dat je zeilend bent gekomen en niet zo’n applaudisserende vliegtuigtoerist bent, word je beslist anders behandeld hier.
En hoe anders voel ik me hier dan twee jaar geleden: toen had ik zeker niet in een compound gegeten of in een lokaal busje gezeten, laat staan dat ik in het donker – ook niet met Marti erbij – op mijn dooie gemak zonder angst in het donker had gelopen met een Gambiaan. Nu vind ik het allemaal alleen maar hartstikke leuk. Daarbij moet ik zeggen dat de mensen die in en om de Lodge werken zich ook wel heel anders gedragen dan de opdringerige bumsters (of is dat een pleonasme?) die je rond de hotels vindt.
We lunchen – heerlijke garnalen en twee biertjes ieder – bij de Lodge en kijken vol vermaak naar de apen die hier, als je niet oppast, je bierflesje jatten en het leegdrinken.
Nog een keertje zwemmen en dan lichten we het anker voor een paar dagen avontuur op de rivier. Dat avontuur begint met een tij-stop even buiten Banjul en brengt ons later die avond een prachtige lichtshow van onweer op – gelukkig – grote afstand. De planning is dat we vrijdagavond weer terug zijn en dat Lamin het laatste stuk, vanaf Tendaba met ons meevaart.
* Simone: de moeder van Sheree, de vriendin van mijn jongste zoon, Jeroen. Via haar kennen wij Lamin. Zij komt al vele, vele jaren in Gambia; kent de halve bevolking en helpt – zoals meer Europeanen – sommigen door scholing te bekostigen of anderszins. Zij heeft hier een paar pleegkinderen en gaat hier nu ook een ziekenhuis en school laten bouwen.
** Lamin: vriend, via Simone, die wij twee jaar geleden hier hebben ontmoet. Hij is instrumentenmaker (Jambees en Chora’s)
*** Janeri: oud-leerling van wie ik nu het jongste broertje in 6 VWO heb. Zij loopt stage in Gambia voor haar studie biomedische wetenschappen en had een kapotte telefoon. Een nieuwe opsturen vond men te riskant en aangezien ik toch hiernaartoe ging……
Sent from Iridium Mail & Web.